Voorzeilen zijn er in vele soorten en maten; genua's 1, genua's 2, high-aspect fokken, rolreefgenua's, kluivers, etcetera. Toch zijn er, ondanks deze verscheidenheid, wel een aantal algemeen geldende regels te geven voor een goede trim van deze zeilen.
De trim van voorzeilen kunnen we het best benaderen door te kijken naar een paar belangrijke eigenschappen van het zeil; immers, wel of geen inzicht in hoe een zeil in elkaar zit maakt het verschil tussen bewust en intuïtief trimmen.
In de eerste plaats is er de bolling, het "ingebouwde"
profiel in het zeil; wat betreft de hoeveelheid en de
positie van de bolling kunnen we hier volstaan met
vast te stellen dat lichtweer-zeilen doorgaans boller
zijn dan zeilen die met meer wind gebruikt worden en
dat de grootste profieldiepte ergens tussen de 35 en
45% vanaf het voorlijk ligt.
Aan de profieldiepte zelf kunnen we bij het trimmen
niet zoveel doen; wat we wel in de hand hebben,
althans binnen bepaalde grenzen, is de positie van de
bolling.
Hét middel hiervoor is de spanning die we met de
genuaval op het voorlijk zetten: bij weinig voorlijkspanning zakt de bolling naar achteren, als de spanning
opgevoerd wordt schuift de bolling weer naar voren.
Waar het op aan komt is dat we het voorlijk niet meer
of minder spanning geven dan nodig is om het zeil z'n
ingebouwde, egale profiel aan te laten nemen. Bij
toenemende wind de spanning dus opvoeren om de
voorkomen dat de bolling te ver naar achteren zakt
(geen plooitjes achter het voorlijk of "hangen" aan de
leuvers) en bij minder wind net genoeg spanning
gebruiken om het voorlijk glad te krijgen (geen
"spanningsplooi" achter het voorlijk en een te vlakke
achtersectie van het zeil). Hetzelfde geldt overigens bij
meer wind, maar dan op de ruimere koersen.
Als tweede belangrijke punt is er de twist; twist is de ingebouwde verdraaiing in het zeilprofiel die ervoor zorgt dat het zeil, zonder dat het zijn goede vorm verliest, naar boven toe steeds verder weg kan draaien van de hartlijn van het schip. Een belangrijke eigenschap, want de wind waarop we zeilen, de schijnbare wind, valt naar boven toe steeds ruimer in. Hoe moeten we het zeil nu zó schoten dat er sprake is van een goede twist. Om te beginnen kijken we naar de positie van het leioog; een goed uitgangspunt is een trekrichting van de schoot die, doorgetrokken, loopt naar het midden van het voorlijk. Deze regel gaat eigenlijk altijd op: bij een genua, een high-aspect fok, maar ook bij een gedeeltelijk gereefde rolgenua.
Als de (voorlopige) lei-oog positie is vastgesteld zetten we aan de wind varend de schoot door. Als het goed is loopt het onderlijk nu in een flauwe bocht (bij een genua net om de verstaging) en kunnen we door meer of minder spanning op de schoot te zetten de twist en daarmee de opening tussen voorzeil en grootzeil aanpassen zonder dat het onderlijk daarbij veel van vorm verandert. Door nu rustig op te loeven en te kijken of het voorlijk over de volle lengte gelijktijdig begint te killen kunnen we controleren of het zeil een goede twist heeft. Begint het zeil bovenin eerder te killen dan onderin, zorg dan voor minder twist door wat meer schoot-spanning te geven en/of het leioog iets naar voren te zetten. Kilt het zeil onderin eerder, zet dan het leioog wat naar achteren of verminder de schootspanning iets. Telltales kunnen ook een prima hulpmiddel zijn bij het controleren van de twist.
Tenslotte de voorlijkcurve; elk voorzeil heeft een voorlijkcurve die aangepast is aan de gemiddelde omstandigheden waaronder het zeil gebruikt wordt; meer
specifiek, aan de mate waarin de voorstag onder die
omstandigheden doorhangt. Met andere woorden, een
lichte genua 1 heeft een vrijwel recht voorlijk, een
high-aspect fok laat in het voorlijk een duidelijk negatieve curve zien. De gevolgen die dit voor het zeilprofiel
kan hebben zijn duidelijk: als de stag meer doorhangt
dan waarmee in het ontwerp is gerekend wordt het zeil
al gauw te bol; aan de andere kant, als de stag minder
doorhangt dan de voorlijkcurve, bij voorbeeld als een
middenweer genua onder heel lichte omstandigheden
gevaren wordt, wordt er doek "weggetrokken" uit het
voorste gedeelte van het zeil en wordt het zeil daar veel
te vlak. Toegegeven, dit is niet het eenvoudigste
gedeelte van de trim, maar bewust werken met de
achterstagspanner kan de effectiviteit van uw genua of
fok een stuk vergroten. Een goede, eenvoudig te
bedienen achterstagspanner is daarbij natuurlijk een
must.
Algemeen geldt: voer de hekstag-, en daarmee de
voorstagspanning op naarmate een zeil meer naar de
bovengrens van z'n windbereik wordt gevaren, dit om te
voorkomen dat het zeil te bol wordt en kijk onder lichte
weersomstandigheden vooral naar het voorlijk; lijkt het
zeil daar erg vlak en hangt de voorstag weinig door,
verminder dan de hekstagspanning om het zeil voorin
wat meer profiel te geven.